Category: Dalai Lama

  • Boeddhisme als geesteswetenschap

    Het is van het grootste belang via het onderwijs menselijke waarden als het fundament van het dagelijks leven te bevorderen.

    Ik denk ook dat het van belang is om het boeddhisme niet als een godsdienst te zien, maar als een geesteswetenschap. Dan heeft het meer potentie om de elementaire menselijke waarden te helpen bevorderen.

    Als geesteswetenschap kan boeddhistische kennis worden gebruikt om seculier onderwijs te verbeteren en zo leerlingen te helpen eigenschappen als genegenheid en vriendelijkheid te ontwikkelen, die de mens van oorsprong bezit.

    In het Westen beginnen wetenschappers nu gebruik te maken van boeddhistische technieken – niet als godsdienst, maar als een verzameling wetenschappelijke technieken, zoals meditatie en analytisch denken.

    In de katholieke kerk van Latijns-Amerika maken sommige leiders zich veel zorgen om maatschappelijk onrecht en zijn dus in die zin links georiënteerd. Wanneer religieuzen te sterk betrokken raken bij maatschappelijk activisme, wordt hun werk politiek. Kijk maar naar Sri Lanka. Naar Japan. Ik heb gehoord dat in Korea sommige monniken op politiek vlak heel actief zijn. Ik ken de details niet,maar dat is wat ik heb gehoord.

    Ik denk dat de discussie over bevrijdingstheologie – de politieke activiteiten van de kerk in Latijns-Amerika ten behoeve van zwakke leden van de samenleving – nog gaande is. Maar hoe het ook zij, het is een geweldige inspanning, die we niet kunnen negeren.

    Ook in Sri Lanka houden sommige monniken zich bezig met politiek. Maar in de voortdurende strijd tussen de vele Singalese boeddhistische stromingen en de paar Tamil hindoestromingen kan politieke activiteit ertoe leiden dat boeddhisme in verband wordt gebracht met Singalees nationalisme, dus dat is een lastig probleem.

  • Ritueel en betekenis

    In Japanse Tempels en in vele Tibetaanse kloostergemeenschappen voeren de monniken rituelen uit zonder iets over de betekenis ervan te weten en voelen ze niet het verlangen om de boeddhistische leer te bestuderen. Het ritueel is gewoon een middel om geld te verdienen. Ze maken zich niet druk om het nirvana of het hiernamaals. Ze denken er alleen maar aan hoe ze in dit leven aan geld kunnen komen. Als de mensen iets offeren, zijn de monniken blij. Dezelfde situatie bestaat in China en in veel christelijke kerken overal ter wereld.

    In sommige kloosters in Tibet voeren de monniken die niet studeren altijd rituelen uit zonder de betekenis van de soetra’s te kennen. Daarom heb ik sinds ik in India in ballingschap ging, telkens weer gezegd dat we de soetra’s moeten bestuderen. Of we nu Tibetaan, Chinees of Japanner zijn, we zouden boeddhisten van de 21ste eeuw moeten worden. Als we onze godsdienst accepteren, moeten we de betekenis ervan begrijpen. Dan houden we ons serieus met ons geloof en onze beoefening bezig. Anders is het gewoon een modegril.

    Sinds mijn eerste bezoek aan Japan in de jaren zestig van de vorige eeuw heb ik de indruk gekregen dat monniken veel rituelen uitvoeren, maar niet veel aandacht schenken aan het bestuderen van de boeddhistische leer. Professoren en geleerden zijn degenen met de kennis. Of het nu boeddhisten zijn of niet, zij hebben veel meer kennis.

    Gelukkig bevinden zich onder de Tibetaanse monniken echte geleerden die een brede en grondige kennis bezitten, die voortkomt uit een studie van wel dertig jaar. Mensen die blind geloven zullen wanneer iemand sterft naar een Tempel gaan, waar een monnik soetra’s opzegt. Maar als we boeddhisme slechts op ritueel niveau beoefenen, kan het ons nooit helpen de hedendaagse maatschappelijke problemen op te lossen.

  • Liefde en gehechtheid

    Wetenschappers beginnen al aan te tonen dat innerlijke waarden (houdt zijn hand op zijn hart) het meest bijdragen aan een gelukkig bestaan. Die waarden hebben we nu nodig, niet alleen in spiritueel opzicht, maar ook voor ons lichamelijk welzijn.

    Onze hele samenleving wordt verblind door materiële zaken en heeft uit het oog verloren wat werkelijk van waarde is. We beoordelen alles naar materiële maatstaven en we herkennen geen andere waarden meer.

    Ook in families worden mensen die geld verdienen goed behandeld en mensen die dat niet doen, beschouwd als waardeloos. Mensen behandelen hun kinderen beter als die in de toekomst waarschijnlijk veel geld zullen verdienen en ze verwaarlozen de kinderen voor wie dat niet geldt.

    Sommigen kunnen zelfs vinden dat aangezien gehandicapte kinderen niet nuttig zijn, het beter zou zijn hen te doden. Hetzelfde geldt voor oude mensen: omdat die geen geld meer verdienen, worden ze niet goed behandeld en krijgen ze slechts kliekjes te eten.

    We gaan op dezelfde manier om met dieren. Hennen die eieren leggen, worden goed behandeld, maar haantjes worden gedood. Hennen die geen eieren leggen, worden ook gedood. Met mensen gaat het net zo. Alleen nuttige mensen worden gewaardeerd en zij die niet nuttig zijn, worden aan hun lot overgelaten.

    Onze samenleving is op jongeren gericht, maar we kunnen ook zeggen dat zij op nut gericht is. De hedendaagse beschaving erkent mensen die nuttig zijn, maar niet mensen die nutteloos zijn.

    In een samenleving die alleen nuttige mensen goed behandelt, moeten we nu bidden dat we korter zullen leven. [Vouwt de handen samen]. Wanneer we oud worden, zullen we nutteloos zijn [Begint te lachen].

    Dit is een probleem op wereldschaal. Ik denk dat de meeste samenlevingen geloven dat geld de enige weg is.

    Diepere menselijke waarden en meelevende vrienden zijn de belangrijkste zaken in het leven, maar de mensen zien dat niet in.

    Zo zal in een arm gezin waarin genegenheid heerst, iedereen gelukkig zijn. Maar als in het gezin van een miljardair de gezinsleden jaloers op elkaar zijn, elkaar wantrouwen en niet liefdevol behandelen, dan kunnen ze nog zo rijk zijn of nog zulk mooi meubilair hebben, maar gelukkig zullen ze niet zijn.

    Dit voorbeeld toont duidelijk het verschil aan tussen oppervlakkige en diepere, hogere waarden.

    De genegenheid en vriendelijkheid die wij mensen van nature bezitten, zijn de diepere waarden, ze vormen de basis van alle menselijke waarden.

    Met deze waarden als basis kunnen oppervlakkige waarden die te maken hebben met geld en materiële bezittingen bijdragen aan het geluk van de mens. Maar zonder die basis blijven die oppervlakkige waarden zonder betekenis.

    Hoe moeten we nu onderscheid maken tussen liefde en gehechtheid? Sommige ouders denken dat als ze een ‘goed’ kind hebben, dat bewijst dat ze liefdevolle ouders zijn. Ze menen dat als hun kind naar een goede school gaat, dat komt doordat ze van het kind houden.

    Naar een goede school gaan is natuurlijk niet verkeerd, maar als de ouders willen dat het kind naar een goede school gaat vanuit voorwaardelijke liefde, dan is dat toch zeker dwang onder het mom van liefde?

    Kinderen zijn niet het bezit van hun ouders, maar als ouders ze als bezit behandelen, is dat gehechtheid, geen liefde. Ze lijken voorwaardelijke liefde te gebruiken om grip op hun kinderen te houden.

    Ze zijn niet alleen gehecht aan hun kinderen, maar ook aan het beeld van zichzelf als de ouders van goede kinderen. Zo’n relatie is geen echte liefde.

    Dit is het verschil tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke liefde.

    Ik denk dat ware liefde absoluut in even grote mate wordt gegeven aan een pienter kind als aan een gehandicapt kind. Ik denk dat een gehandicapt kind vanzelfsprekend meer liefde, meer zorg zal ontvangen. Maar als de liefde niet oprecht is, als die voorwaardelijk is, zal een gehandicapt kind als nutteloos worden beschouwd en geen liefde ontvangen.

    Ik denk dat sommige dieren zich tot op zekere hooge ook gedragen als ouders die voorwaardelijke liefde geven. Sommige vogelsoorten geven meer voedsel aan de grotere jongen in hun nest. Ik heb gemerkt dat uilen en adelaars niet evenveel aan hun kleine jongen geven als aan hun grote jongen. Aangezien ze meer aan de grotere jongen geven, denk ik dat de kleinere jongen uiteindelijk zullen sterven. Misschien maken ze in de dierenwereld net zo’n onderscheid tussen hun jongen als de mensen tussen hun kinderen. Ik weet het niet.

    Hoe gaat dat met de jongen bij honden en katten? Hoe behandelen de moeders de sterke en de zwakke nakomelingen?

    Ik weet het niet, maar deze vraag boeit me zeer. Als ze meer voedsel aan aan de grote en sterke jongen geven en niet veel aan hun zwakkere jongen, dan maken ze onderscheid tussen de waarde van hun verschillende nakomelingen. Dieren gedragen zich zo vanwege biologische factoren.

    Vrouwelijke dieren geven vaak de voorkeur aan mannetjes die groter zijn, zodat ze gezondere, sterkere jongen krijgen. Ze geven de voorkeur aan grotere mannetjes door het biologische instinct om de soort te laten voortbestaan en betere nakomelingen voort te brengen.

    Mannelijke herten vechten vaak om de vrouwtjes en degene die wint ziet er majestueus uit, terwijl de verliezer zich terugtrekt en er bij zijn vertrek heel teleurgesteld uitziet. (Lacht). Al die dingen hebben een biologische basis.

    Zo gaat het ook bij mensen. Als een moeder verschillende kinderen heeft en het sterkere kind beter behandelt, dan heeft dat een biologische oorsprong. En als ze het zwakkere kind als nutteloos beschouwt en het niet veel zorg geeft – afgezien van wat we zojuist over geld en de waarde van een kind hebben gezegd-, vraag ik me af of dat gedrag ook voortkomt uit een biologisch aspect.

    Als cultuur een bepaald vast gedragspatroon is, dan kunnen we zeggen dat cultuur in de dierenwereld bestaat, maar beschaving is een iets lastiger begrip.

    In de dierenwereld wordt alles bepaald door fysieke factoren. In de mensenwereld stonden we in vroeger tijden dichter bij het niveau van de dieren, in die zin dat fysieke kracht boven alles ging. Het fysieke was het enige wat telde.

    Maar naarmate de beschaving oprukte, werd intelligentie dominanter. Door de intelligentie van de mens is het leven erop vooruitgegaan en verfijnder geworden, en die maatschappelijke ontwikkeling is wat wij beschaving noemen.

    Met andere woorden: het begrip beschaving is sterk verbonden met menselijke waarden, of in ieder geval met onze intelligentie. De overwinning van de sterke op de zwakke in fysiek opzicht is dus minder belangrijk geworden.

    Intelligentie is een uniek kenmerk dat mensen bezitten en bij beschaving is het verstandelijke niveau superieur aan het fysieke niveau. Zoals de intelligentie van de mens een belangrijke rol speelt, zo doen de ware genegenheid en vriendelijkheid die de mens bezit dat ook.

    De belangrijkste elementaire waarden die de mens bezit, genegenheid en vriendelijkheid, bestaan op een ander niveau dan het verstand.

    In een beschaving die gefundeerd is op het verstandelijke niveau, speelt het verstand een grotere rol en zijn we geneigd mensen te beoordelen en te selecteren op basis van hun nut.

    Maar als we alleen verstandelijke oordelen vellen, onze oorspronkelijke eigenschappen genegenheid en vriendelijkheid verwaarlozen en in plaats daarvan alleen dingen kiezen en waarderen die nuttig zijn, bestaat het gevaar dat die oordelen de nalatenschap van onze beschaving zullen zijn.

    Ik zou graag willen spreken over wat ik bedoel wanneer ik het over beschaving heb.

    Vanuit een dierlijke samenleving waarin fysieke kracht dominant was, ontstond door de menselijke intelligentie iets wat wij beschaving noemen, die de dierlijke wet van de jungle oversteeg.

    Maar omdat het verstand geneigd is de dingen op basis van hun nut te waarderen, ontstond er een ander soort discriminatie, en door alleen op ons verstandelijke oordeel te vertrouwen, lopen we het risico dat we de genegenheid en vriendelijkheid onderdrukken: de meest elementaire eigenschappen van ons als menselijke dieren.

    Als we echter terugkijken naar de geschiedenis van de mens, is het niet altijd zo geweest dat degenen met de grootste fysieke kracht de meeste macht hadden. De menselijke samenleving begon als een samenleving van jager-verzamelaars – een volkomen egalitaire samenleving. Als een jager wild meebracht, werd dat gelijkelijk verdeeld onder alle leden van de gemeenschap. Dit is in feite de beste methode om ervoor te zorgen dat de hele gemeenschap kan voortbestaan.

    In die tijd kon vlees natuurlijk niet geconserveerd worden. Als ik bijvoorbeeld een groot hert had geschoten en het vervolgens alleen voor mijn familie hield om op te eten, zou er zeker een deel overblijven en bederven.

    Dus de meest logische manier waarop zo’n gemeenschap kan voortbestaan is dat op dagen waarop ik wild schiet, ik het gelijkelijk onder iedereen verdeel, en op dagen waarop anderen wild schieten, zij hetzelfde doen.

    Omdat samenlevingen van jager-verzamelaars deze methode van gelijke verdeling hadden, was er bijna geen verschil tussen de mensen die macht hadden en degenen die dat niet hadden.

    Maar de introductie landbouw veranderde de menselijke samenleving radicaal. Agrarische samenlevingen bleven op één plek, zodat mensen geoogst graan konden opslaan en ook eigen meubels, huishoudelijke voorwerpen en andere bezittingen konden hebben.

    In agrarische samenlevingen werd de kloof tussen arm en rijk aanzienlijk groter en ontstond er een scherp onderscheid tussen mensen die macht hadden en mensen die dat niet hadden.

    Naarmate de vergaring van rijkdom mogelijk werd en er bijzonder machtige instellingen werden gecreëerd, kregen de zogeheten vier grote beschavingen in de oudheid vorm.

    De invoering van de landbouw deed het idee van persoonlijk bezit ontstaan, zodat men voor het voortbestaan de middelen niet meer gelijkelijk onder alle leden van de gemeenschap verdeelde, maar het veiliger achtte middelen voor zichzelf te vergaren.

  • Het lijden en de middenweg

    De middenweg is heel belangrijk in het boeddhisme, maar het houdt niet in dat je gewoon in het midden blijft en de uitersten mijdt.

    De Boeddha zelf werd als prins geboren en leidde een leven van wereldse geneugten, maar toen nam hij afstand van de wereld en ging leven als asceet; hij vastte en leidde zo’n sober bestaan dat hij bijna stierf. Maar verlichting bereikte hij niet, dus verliet hij het bos, heelde zijn geest en lichaam en ging meditatie beoefenen, waarna hij de verlichting bereikte.

    De middenweg houdt in dat je de extremen van plezier en pijn mijdt, maar het houdt niet in dat je vanaf het begin enkel en alleen in het midden moet blijven.

    In het boeddhisme is de ware betekenis van de middenweg dat je je dynamisch tussen de twee beweegt en beide ervaart.

    Als we ons tussen die twee bevinden, zijn we hier.

    Heel veel monniken en andere boeddhisten pakken niet het feitelijke probleem van het lijden aan, maar denken ten onrechte dat de middenweg inhoudt dat ze comfortabel in het midden kunnen blijven en de uitersten kunnen mijden zonder iets te doen.

    Het is niet genoeg rustig in het klooster te zitten mediteren – we moeten de confrontatie met het leed in de buitenwereld aangaan.

    Het is dwaas te zeggen dat de middenweg betekent dat de werkelijkheid je onverschillig laat of dat je niet eens iets van de extremen weet.

    De Boeddha leerde dat vrede noodzakelijk is. We kunnen ons natuurlijk afvragen waarom hij onderwees dat vrede belangrijk is.

    Waarom?

    We weten dat geweld lijden veroorzaakt. We zouden dus naar vrede kunnen streven omdat we denken dat we om van dat lijden af te komen een einde aan geweld moeten maken.

    We hebben zowel de leer van de Boeddha nodig als de inzichten die voortkomen uit onze eigen ervaring met de werkelijkheid.

    Als we naar het levensverhaal van de Boeddha kijken, is het duidelijk waarom hij de middenweg onderwees. Wat de Boeddha onderwees, was gebaseerd op zijn eigen ervaring. De Boeddha nam afstand van de wereld, ging in zijn eentje op pad om godsdienstonderricht te zoeken en leidde zes jaar lang een leven van ontberingen.

    Hij vastte vaak, maar hij besefte uiteindelijk dat vasten en andere fysieke inspanningen niet voldoende waren. Hij zag in dat hij zijn intelligentie moest gebruiken, en daarom beëindigde hij zijn ascese en begon weer te eten.

    Toen hij zijn intelligentie gebruikte om wijsheid te verkrijgen, bereikte hij voor het eerst een toestand van verlichting.

    Allereerst moeten we ons bewust worden van lijden. Ook zonder het te proberen, ervaren we vroeg of laat allemaal leed en willen we er een eind aan maken.

    Als we het lijden de wereld uit willen helpen, moeten we begrijpen dat fysieke ascetische praktijken niet genoeg zijn, maar dat het beslist essentieel is onze menselijke intelligentie te gebruiken om wijsheid te kweken.

    De Boeddha onderwees anderen op basis van zijn eigen ervaring, en ook wij moeten bij onze eigen ervaring met lijden beginnen.

  • Leegte en mededogen

    Wat is het verband tussen leegte en mededogen? Sommige boeddhistische monniken begrijpen en verklaren de doctrine van de leegte, maar missen duidelijk mededogen jegens lijdende, levende wezens. In zo’n geval is er misschien wel begrip van waarheid, maar geen praktisch handelen.

    Als iemand de leegte werkelijk begrijpt, ontstaat er vanzelf mededogen, en als dit niet gebeurt, kan het zijn dat zijn begrip van de leegte niet volledig is.

    Leegte houdt in dat alles onderling afhankelijk is, maar zij wordt vaak verkeerd geïnterpreteerd als ‘het niets’. Als we ons begrip van leegte ontwikkelen, ontstaat er vanzelf mededogen, omdat alles onderling afhankelijk is en verbonden door causaliteit.

    Maar hoe komt het dat mededogen vanzelf ontstaat? Ik denk dat achter deze kwestie een heel delicaat probleem schuilgaat.

    Wat de interpretatie van de leegte betreft zijn er vier filosofische denkrichtingen.

    Om een diepgaand inzicht in de leegte te verwerven, moeten we het subtiele verschil begrijpen tussen de ideeën over zelfloosheid. De meest diepzinnige en verheven leegte is de interpretatie dat alles bestaat als gevolg van oorzaken en omstandigheden. Met andere woorden, niets bestaat op zichzelf, maar het bestaan wordt zo begrepen dat alles wat ontstaat afhankelijk is van oorzaken en omstandigheden. Deze visie op causaliteit zijn alle dingen afhankelijk van andere dingen en kunnen we door middel van causaliteit de werkelijkheid waarnemen.

    Leegte wordt opgevat als causaliteit. Als we zien dat leegte gebaseerd is op causaliteit, betekent leegte niet een leemte waarin niets tastbaars bestaat, maar dat alles in deze wereld ontstaat door oorzaak en gevolg.

    Mijn eerste punt is deze opvatting van leegte die gebaseerd is op causaliteit, waarin niets een eigen aard bezit. Maar de geest van mededogen komt niet alleen voort uit dit begrip.

    Mijn tweede punt is dat als we eenmaal weten dat leegte gebaseerd is op causaliteit, we in staat zijn te zien dat het lijden van alle levende wezens zijn oorsprong vindt in de geest van onwetendheid en dat het mogelijk is een einde te maken aan die onwetendheid.

    Leegte en onwetendheid zijn volledig tegengesteld. Het onvermogen om leegte en onderlinge afhankelijkheid te begrijpen is onwetendheid, en naarmate de opvatting van wat leegte is sterker wordt, verliest de onwetendheid zijn kracht.

    Door dit begrip van leegte te cultiveren, kan de onwetendheid die de bron is van onze verwarring en ons lijden worden beëindigd.

    We zien dat levende wezens lijden door die onwetendheid, en er ontstaat een gevoel van mededogen jegens hen. We zijn in staat de oorzaak van menselijk leed te zien. We zien dat als we de oorzaak wegnemen, leed verdwijnt. Dat is hoe mededogen ontstaat.

    Er zijn veel verschillende niveaus waarop de leegte begrepen kan worden, maar als we de meest diepzinnige leegte, juist waarnemen, weten we dat er een einde kan worden gemaakt aan onwetendheid. Als we levende wezens door onwetendheid zien lijden, wordt de geest van mededogen in ons wakker.

    Monniken die diepzinnige soetra’s bestuderen en een hoog niveau van kennis bereiken, vinden het moeilijk mededogen te voelen ten aanzien van gewoon leed, omdat hun kennis academisch is,

    Volgens het boeddhisme ervaren mensen drie soorten leed: lijden door lichamelijke pijn, het lijden door verandering en het allesdoordringende lijden.

    Van de drie zijn de geleerde monniken zich meestal meer bewust van de ingewikkelder concepten van lijden, namelijk die door verandering en het allesdoordringende lijden, dan die van lijden door lichamelijke pijn. Wanneer ze op dit ‘lagere’ soort leed stuiten, kan het voor hen moeilijker zijn mededogen te voelen.

    Waarom hebben sommige mensen die zeggen boeddhist te zijn geen mededogen?

    In Tibet zal een grootmoeder of grootvader die een zieke en hongerige hond ziet, medelijden met het dier hebben en het iets te eten geven, terwijl in vergelijking met hen sommige monniken geen medeleven lijken te voelen.

    Hier volgt de persoonlijke ervaring van Geshe Dorje Damdul. Hij ging naar de Tibet Children’s Village School for Tibetan refugees, waar hij modern, op Westerse leest geschoeid onderwijs genoot. Toen hij twintig was, ging hij in Zuid-India ons klooster in. Hij kan dus spreken over twee verschillende onderwijservaringen.

    Geshe ziet dat sommige zeer goed onderlegde monniken niet in de praktijk brengen wat zij hebben geleerd.

    Daarentegen zijn er monniken die werkelijk in staat zijn met behulp van hun academische kennis de geest van mededogen te ontwikkelen. Hun mededogen is dan zo allesoverstijgend en diepgaand dat je die niet kunt vergelijken met het mededogen van gewone mensen.

    Geshe studeerde zestien jaar in het klooster en zijn persoonlijke ervaring was dat het kloosterleven heel anders was dan in de maatschappij buiten het klooster. In het klooster voel je je heel ontspannen en je vrienden zijn er altijd om je hulp te bieden. Maar zodra je die instelling verlaat, voel je geleidelijk een enorm verschil, alsof er niemand om je heen is en je jezelf overeind moet houden.

    In het klooster heerst grote harmonie en een ongelooflijk gevoel van vertrouwen, geborgenheid en geluk.

    Dat is de positieve kant ervan (lacht).

    Maar ik geef toe dat er ook een negatieve kant aan zit. Onder de zeer goed onderlegde kloosterlingen zijn er die hun kennis nooit omzetten in praktisch handelen, en daarom kunnen ze zich ondanks hun opleiding en inzicht koud en onverschillig gedragen door dat gebrek aan praktische toepassing. Maar er zijn slechts weinig monniken die deze negatieve trekken vertonen. De meeste kloosterlingen integreren hun studie met de praktijk, en velen beschikken over een intense vriendelijkheid die gebaseerd is op wijsheid.

    In het ergste geval worden sommige monniken in kloosters heel geleerd, maar zijn zij niet in staat kennis met de praktijk te integreren. Ze worden zeer welbespraakt en goede debaters, zodat niemand hen echt kan uitdagen, maar in de praktijk missen ze mededogen en vriendelijkheid.

  • Wees hier

    De tijd waarin alleen monniken bepalen hoe we het boeddhisme moeten beoefenen is voorbij. Mensen uit verschillende gebieden van de samenleving – onderwijs, wetenschap en bestuur – zouden moeten samenkomen om de heropleving van het boeddhisme in onze moderne tijd te bespreken.

    De leer van de Boeddha kent twee niveaus: dat van de wijsheid en dat van de passende middelen, of, met andere woorden, het begrijpen van waarheid en het praktisch handelen in het hier en nu.

    ‘Wijsheid’ verwijst naar de kennis van causaliteit, of leegte, ‘passend’ verwijst naar niet-gewelddadig handelen, ofwel het toepassen van mededogen.

    Wat is leegte? Het is het inzicht dat alle verschijnselen moeten worden begrepen als wederzijds afhankelijk. Niets ontstaat zonder oorzaak.

    Dit is tegengesteld aan het christelijke geloof in een goddelijke schepper. In het boeddhisme begrijpen we dat alles tot stand komt door oorzaak en gevolg. Geluk, lijden, en alle verschijnselen ontstaan door specifieke oorzaken. Alles komt niet uit zichzelf voort, maar uit een oorzaak.

    Causaliteit verwijst naar het feit dat alles onderling afhankelijk is. Leegte is niet niets; het betekent dat alles bestaat binnen causaliteit. “Alles is van nature leeg” en staat niet op zichzelf, maar bestaat bij de gratie van onderlinge afhankelijkheid.

    In het boeddhisme zijn zowel de wijsheid van de leegte als de toepassing van mededogen van belang. Mededogen en vriendelijkheid vormen de essentie van het boeddhisme.

  • Wees hier – Voorwoord

    Gehechtheid. Leegte. Mededogen. Bestaan. Je zult deze woorden steeds weer tegenkomen in de leer van de Dalai Lama in dit boekje vol wijsheid.

    Veel boeddhistische praktijken en meditaties focussen op ‘in het hier en nu zijn’. Maar wat betekent dat eigenlijk? Wat betekent het om in het hier en nu te zijn?

    De Dalai Lama spreekt over gehechtheid – aan dingen, aan mensen, aan herinneringen, aan gevoelens van boosheid en wrok, aan doelen in de toekomst. Gehecht zijn betekent dat we niet hier zijn, maar leven naar dat wat onze gehechtheden ons brengen.

    Leegte. Houdt die in dat we alles loslaten? Zelfs wat we op dit moment denken? Hoe helpt het begrijpen van de leegte ons in het hier en nu te zijn?

    De Dalai Lama is duidelijk: als we niets weten over het verleden en als we geen idee hebben van de toekomst, hoe kunnen we dan een heden hebben?

    In deze brede discussie spreekt de Dalai Lama over de aard van de leegte, over mededogen en gehechtheid – allemaal met het doel ons te vertellen: “Wees hier.”

    Als we hier zijn, kunnen we in het nu mededogen toepassen en nu focussen op maatschappelijke rechtvaardigheid. Als we hier zijn, zijn we niet meer gehecht aan ons verleden, maken we ons niet meer druk om de toekomst en zijn we niet meer gebonden aan lijden.

    Door hier te zijn, vinden we geluk, rust en de volheid van het bestaan.

    Dit boekje is samengesteld uit een vraaggesprek tussen de Dalai Lama en Noriyuki Ueda, een bekende Japanse schrijver, universitair docent en cultureel antropoloog. Als gastonderzoeker aan het Center for Buddhist Studies van Stanford University gaf hij een twintigtal colleges over hedendaags boeddhisme, waarin zijn studenten hem vroegen: “Heeft boeddhisme een antwoord op eigentijdse problemen?”

    Zijn interview met de Dalai Lama biedt inzicht in het antwoord op die vraag.

  • Boosheid

    In de echte wereld bestaat uitbuiting en er is een grote en onrechtvaardige kloof tussen arm en rijk. De vraag is hoe we vanuit boeddhistisch oogpunt met ongelijkheid en maatschappelijk onrecht zouden moeten omgaan. Is het onboeddhistisch om boos en verontwaardigd te zijn wanneer je met dergelijke omstandigheden geconfronteerd wordt?

    Dit is een interessante vraag. Laten we de zaak allereerst vanuit een werelds standpunt bekijken, en wel die van het onderwijs. Wat wordt ons over boosheid geleerd?

    Ik zeg vaak dat we serieuzer zouden moeten ingaan op en onderzoek zouden moeten doen naar de vraag of ons zogeheten moderne onderwijssysteem geschikt is voor het ontwikkelen van een gezondere samenleving.

    De University of British Columbia in Canada heeft een nieuw instituut opgericht dat onderzoek doet naar hoe je binnen het moderne onderwijssysteem bij studenten warmhartigheid kunt kweken. Zeker vier á vijf universiteiten in de Verenigde Staten erkennen dat het hedendaagse onderwijs in dit opzicht tekortschiet.

    Eindelijk wordt er onderzoek gedaan om dit probleem aan te pakken en manieren voor te stellen waarop het systeem verbeterd kan worden.

    Als er niet een wereldwijde beweging komt om het onderwijs te verbeteren en meer aandacht aan ethiek te besteden, zal deze onderneming heel lang duren en zal het altijd heel moeilijk zijn.

    Uiteraard bestaan er dezelfde gevaren in Rusland en China en ook in India. India is er misschien iets beter aan toe omdat het een erfenis van traditionele spirituele waarden heeft, ook al zal men daar waarschijnlijk niet in termen van logica of rede over dit probleem denken.

    Japan is een gemoderniseerd en daarom verwesterst land, dus daarom doen zich in Japan ook westerse problemen voor. De traditionele waarden en gezins- en familiewaarden hebben geleden onder het overnemen van een modern onderwijssysteem. In het Westen is de macht van de kerk en de steun van de kerk voor gezin en familie achteruitgegaan, en daarvan heeft de samenleving de gevolgen ondervonden. Ook in Japan is de invloed van godsdienstige instellingen getaand en heeft dat effect gehad op het familieleven.

    Godsdienst die alleen op geloof gebaseerd is, kan uitmonden in mystiek, maar rede geeft het geloof een fundering en maakt het relevant voor het dagelijks leven.

    In het boeddhisme moeten geloof en rede altijd vanaf het begin samengaan. Zonder rede is het slechts blind geloof, iets wat de Boeddha verwierp. Ons geloof moet gebaseerd zijn op de leer van de Boeddha.

    Hij wees het idee van een god als schepper van alles af. Het boeddhisme gaat uit van de logische gedachte dat alle geluk en leed uit bepaalde oorzaken voortkomen. Het boeddhisme is dus in beginsel rationeel, vooral de boeddhistische stromingen die op de Sanskriettraditie gebaseerd zijn. Daaronder valt ook het Japanse boeddhisme, dat wil zeggen, het boeddhisme dat de beroemde traditie van de Nalanda-universiteit uit het oude India voortzet. Volgens de Nalanda-traditie moet alles met de rede begrepen worden. We moeten beginnen met sceptisch zijn en alles in twijfel trekken, zoals we in de wereld van nu ook doen.

    Scepticisme brengt vragen voort, vragen leiden tot onderzoek, en onderzoek en experimenten leveren antwoorden op.

    Boeddhisten geloven de leer van de Boeddha niet louter omdat hij die uiteenzette. We benaderen de leerstellingen met een sceptische houding en onderzoeken die vervolgens om erachter te komen of het de waarheid is. Wanneer we weten dat een leerstelling werkelijk klopt, kunnen we die accepteren.

    De boeddhistische leer is niet louter mystiek, hij is op de rede gebaseerd.

    Het Japanse boeddhisme is aanzienlijk afgeweken van die op de rede gebaseerde benadering. Zo is het doel van het zenboeddhisme om de verbale logica te overstijgen. Bij het Nembutsu-geloof (dat van de Zuiver Land-Boeddhisme) is het doel je volledig over te geven aan de reddende kracht van de Boeddha Amida.

    Omdat Japanse boeddhisten de nadruk leggen op het overstijgen van de logica en op de overgave, zijn ze geneigd te zeggen dat logische uitspraken niet echt boeddhistisch zijn en gaan ze ervan uit dat mensen die logisch denken slechts een laag niveau van boeddhistisch begrip hebben bereikt, of zich nog niet volledig hebben overgegeven.

    Boeddhisme begint bij onze eigen vragen, en alles draait om het onderzoeken van die vragen.

    Wanneer je je eigen vragen stelt, zeggen boeddhisten vaak dat je niet genoeg geloof hebt, of dat je nog niet genoeg geoefend bent in het boeddhisme.

    Het gevolg is dat veel monniken niet meer de moeite nemen zelfstandig na te denken. Als je je overgeeft aan de leer van een geestelijk leider en daar absoluut in gelooft, zou dat op het eerste gezicht een daad van een diepgelovige geest kunnen lijken, maar die daad draagt altijd de mogelijkheid in zich van wat we blind geloof noemen.

    En niet alleen dat: uiteindelijk gaan zij die blind geloven ook jonge mensen ervan weerhouden zelf op onderzoek uit te gaan.

    Omdat jonge mensen tegenwoordig traditioneel onderricht in twijfel trekken, omdat ze serieuze vragen stellen en die diepgaand willen onderzoeken, kan het traditionele boeddhisme hun wijsheid bieden. Als die vragen van meet af aan worden genegeerd, gaat de gelegenheid om de boeddhistische leer diepgaand te onderzoeken verloren en kan het boeddhisme nooit relevant worden voor onze tijd.

  • Wees boos – Voorwoord

    Het lijkt een tegenstelling ‘boos’ en ‘Dalai Lama’ in dezelfde zin te gebruiken, hoewel het in hetzelfde boek nog zou kunnen. Wat de Dalai Lama immers zijn hele leven heeft onderwezen gaat over het aankweken van liefde en mededogen. Maar hoeveel de Dalai Lama ook te zeggen heeft over het vermijden van boosheid, hij erkent ook dat boosheid onlosmakelijk met het leven van de mens verbonden is. De Dalai Lama heeft ooit gezegd: “In algemene zin denk ik dat als een mens nooit boosheid toont, er iets mis is. Dat er dan een steekje bij hem los zit.”

    Boosheid die niet wordt herkend en wordt onderdrukt, zal ons van binnenuit te gronde richten. Maar er is ook zoiets als verontwaardigd mededogen: een boosheid die niet wordt gebruikt om het eigen gelijk te halen, maar die anderen tegen kwaad wil beschermen.

    In de wereld van vandaag is er veel om boos over te zijn: onrechtvaardigheid, maatschappelijke en economische ongelijkheid, racisme en onwetendheid.

    Dit boek is geschreven om je te vertellen: “Wees boos.”

    Als we woede eenmaal kunnen herkennen – hoe we die vasthouden, hoe we die uiten, hoe we ernaar handelen -, kunnen we die woede omzetten in compassie. Pas dan kunnen we de wereld liefde, vrede en genezing brengen.

    Dit boekje is samengesteld uit een vraaggesprek met de Dalai Lama, gehouden door Noriyuki Ueda, een bekende Japanse schrijver, universitair docent en cultureel antropoloog. Als gastonderzoeker aan het Center for Buddhist Studies van de Stanford University heeft hij een twintigtal colleges gegeven over eigentijds boeddhisme, waarin zijn studenten hem vroegen: “Heeft boeddhisme een antwoord op eigentijdse problemen?”

    Zijn gesprek met de Dalai Lama biedt inzicht in het antwoord op die vraag.